Een gesprek met Remko Nienhuis over zijn visie op open systemen, digitale innovatie, de uitdagingen van interoperabiliteit, MedMij, subsidies en wet- en regelgeving. Al is in zijn opinie Founda Health haar tijd iets vooruit, heeft hij hoge verwachtingen dat het model voor echte verandering in de Zorg ICT sector kan zorgen.
Remko startte zijn carrière als verpleegkundige en koos later voor Verpleegkundige Informatica. Hij werkte 16 jaar lang met veel plezier bij ChipSoft, de laatste jaren als manager Research & Development. Begin 2021 verliet hij de organisatie. Na een periode van bezinning volgden gesprekken met onder meer ziekenhuizen, VWS en organisaties binnen Zorg ICT. Hij deelt zijn visie regelmatig op zijn blog en helpt nu als zelfstandig adviseur diverse zorgpartijen met het versterken van wat hij noemt ‘digitale autonomie’.
“Founda Health ken ik al vanaf de start. Met Andries Hamster van Founda Health zit ik ook in de Taskforce Samen Vooruit. Ik denk dat ze hun tijd iets vooruit zijn. Hun model past heel erg bij een markt die wat opener en innovatiever aan het worden is. Zeker in zorgorganisaties die moeten gaan opschalen kan Founda Health een belangrijke rol vervullen. Nationaal en internationaal.”
“Beter te vroeg dan te laat natuurlijk! Het denken in de zorg over ICT loopt naar mijn idee nog 10 tot 15 jaar achter en wordt beheerst door de gedachte van grote systemen die alles kunnen. In de financiële sector, waaruit de oprichters van Founda Health afkomstig zijn, ontstaan netwerken van partijen die samen innoveren. In Zorg ICT automatiseren vooral hele grote organisaties complete ziekenhuizen. Top down innovaties, door de overheid gedreven, met grote standaarden, waar iedereen in mee moet. Founda Health past voor mij in een veel innovatievere en kort-cyclischere omgeving. Bij bijvoorbeeld de Zelfstandige Behandelcentra zie ik die manier van denken wel ontstaan net als in de cure en de GGZ.”
“Voor mij gaat openheid heel erg over innovatie. Wat is een open systeem eigenlijk? Ik schreef daarover een blog, waarin ik drie vormen van openheid beschrijf. Dat wat ik reactieve openheid noem zie ik het meest: hele grote systemen die onder invloed van wet- of regelgeving of een vraag van organisaties uit de markt een bepaalde standaard implementeren (bovenop bestaande infrastructuren). Zoals bijvoorbeeld MedMij. Eigenlijk geldt het voor alle huidige grote (subsidie)programma’s van VWS. Die manier van werken kost veel tijd en moeite. Gelukkig verandert dat ook. Organisaties die bij het bouwen van software meteen een API maken, vanuit de gedachte dat ook andere partijen daar gebruik van kunnen maken. NEXUS vind ik zo’n een partij, waardoor je rondom de organisatie een ecosysteem ziet ontstaan.
Verder is in Nederland, zij het nog minimaal, een platformgedachte met oplossingen die fundamenteel open zijn in opkomst. We kunnen datamodellen nog lang niet in de breedte standaardiseren, dus juich ik de komst van meer proactieve open systemen toe. Die bij het ontwikkelen van nieuwe functionaliteit nadenken hoe een andere partij die zou kunnen gebruiken.”
“Ik vind deze markt nog erg immatuur. De focus ligt, tot in het kleinste detail, op techniek. Interoperabiliteit gaat altijd over het bedenken van standaarden en we vragen de overheid dat voor ons te doen. Die dwingt dat dan vervolgens af, ook weer tot in detail. Terwijl innovatie juist een creatief- en ontwikkelproces is. Interoperabiliteit gaat over hoe je mensen en organisaties laat samenwerken, niet alleen over techniek. Soms betekent het dat je processen compleet anders gaat inrichten, soms dat je patiënten een deel van het werk laat doen.”
“Dat laatste. Kijk bijvoorbeeld naar de klantreis in de supermarkt, die kun je op zes verschillende manieren maken. Je kunt traditioneel afrekenen aan de kassa, gebruikmaken van zelfscanners of een app, je boodschappen online bestellen en zelf afhalen of thuis laten bezorgen. In die sector draait het om het optimaliseren van de klantreis. De focus ligt uiteraard ook op winstmaximalisatie, maar klantenbinding vormt de kern. Naast techniek gaat het om je klant kennen en meten! Op die manier wordt in de zorg nog niet naar het innoveren van processen gekeken.”
“Niet per se, al zouden de meeste zorgverzekeraars het wel leuk vinden als we meer met onze gezondheid bezig zouden zijn. Het MedMij Afsprakenstelsel is voor mij een voorbeeld van onvolwassen denken in Zorg ICT. Mensen zouden het fijn vinden om hun gezondheidsgegevens te verzamelen en te delen. Inderdaad, veel chronisch zieken willen dat ook. Toch zou MedMij beter naar de klantreis van de potentiële groep gebruikers van een persoonlijke gezondheidsomgeving (een PGO is voor alle burgers van 16 jaar en ouder in Nederland, red.) moeten kijken. Ik zie een enorme insteek op techniek, met grote programma’s waarvoor systemen moeten worden aangepast. Maar te weinig focus op wat mensen echt willen, op die groep chronisch zieken na. Dat kost tijd. Albert Heijn begon al in 1987 met zelfscannen, en het kostte 10 jaar voor we elektronisch bankieren omarmden.
Bestuurders in Nederland lijken wonderen te verwachten van een vijfjarenplan, zo werkt het gewoon niet. Denken dat we door het aanpassen van systemen massaal PGO’s gaan gebruiken is niet realistisch. Bij MedMij werken echt wel mensen die snappen wat ze aan het doen zijn. De verwachtingen die daaraan gekoppeld zijn, zorgen er vrees ik voor dat we afstevenen op een teleurstelling. Er is voor dit soort initiatieven veel te weinig ruimte voor fouten.”
“Het bedrijfsleven kent ‘fail fast’. Probeer iets uit en als het fout gaat, begin dan opnieuw. Falen hoort erbij. Dat principe verdient ook MedMij. Geef het tijd en ruimte en verwacht niet dat een PGO in drie, vier jaar in het leven van mensen een centrale plek zal innemen.”
“Wat mij betreft begint het bij de strategie van zorginstellingen en dan volgt de vraag hoe technologie en ook een subsidieprogramma daarbij kan ondersteunen. Toen ik nog bij ChipSoft werkte ontstond VIPP 5. Met grote verbazing zag ik dat bijna alle ziekenhuizen in Nederland zich daarop inschreven, op alle modules. Terwijl het een enorm lastig traject is, waarvan geen een enkel ziekenhuis echt kan duiden hoe dit bijdraagt aan hun digitale strategie of de patiëntreis. Dat besef komt er nu uiteindelijk wel gelukkig.”
“Ik denk het wel, maar niet binnen de looptijd van die subsidies. Er zijn altijd ziekenhuizen die voorop lopen, die ideeën over het grotere plaatje hebben. Maar over het algemeen zijn het ICT-projecten, want het is een technische subsidie. Het ligt bij een IT-er binnen een ziekenhuis. De volume-eis van het VIPP-programma kan ook best worden ingevuld door medewerkers die ook patiënt zijn. Dan heeft het nog wel nut, want de infrastructuur staat dan, maar dan moet je daarna wel doorpakken.”
“De grotere ziekenhuizen, bijvoorbeeld het UMC Utrecht, hebben al zo’n functionaris. Toch is het frappant dat IT-afdelingen meedoen met VIPP 5, maar de interne expert op het gebied van de klantreis niet wordt meegenomen in zo’n project. Terwijl dat nu juist voor de echte versnelling van die digitale strategie zou kunnen zorgen.”
“We vragen ook heel veel van ziekenhuizen op het moment”, vervolgt Nienhuis na een pauze zijn verhaal. “De boel staat enorm onder druk, financieel, maar zeker ook door Covid. Al is het hartstikke nodig, op dit moment eisen dat ze ook nog ‘even’ digitaal gaan transformeren is wel erg veel gevraagd. Ook hier draait het om tijd. En zo werkt het overal. We kunnen allerlei programma’s gaan uitrollen, daarop duwen met wet- en regelgeving, maar nieuwe manieren van werken kosten tijd en vragen om een ander type mens. Niet in een pak, maar in een t-shirt.”
“Ja, dat is een mooi voorbeeld en een bijzonder verhaal. Ik geloof dat je die twee werelden samen moet brengen. Dat gaat verder dan digitale innovatie. Dat gaat over mensen en niet over technologie.”
“Niet alleen innovatie in de zorg, maar op alle terreinen waar je met digitalisering te maken hebt en die de maatschappij raken, kun je dat niet of helemaal aan de overheid overlaten of helemaal aan de publieke sector. Het vraagt altijd om samenwerking. Eriks analogie klopt dan wel. De overheid mag zorgen dat de fundamenten staan en ondernemende types mogen daar dan verder invulling aan geven.
De overheid is heel goed in top down innovatie, dan maken ze regelgeving of normen en dan dwingen ze gebruik af. Het bedrijfsleven werkt veel meer bottom up, vanuit de klantbehoefte. Soms ontstaan daar standaarden uit. Het hele internet is zo ontstaan. Geen enkele overheid heeft daar standaarden voor geschreven. Dat kost, wederom, veel tijd. Je hebt het allebei nodig. Daarom vind ik dat de overheid echt opnieuw moet gaan nadenken over wat er nodig is.”
“Ik raad het boek Future Politics van Jamie Susskind aan. Susskind is een engelse advocaat en auteur en denkt na na over wat digitale ontwikkelingen doen met je lokale politiek, met het machtsspel dat ontstaat. Als je dat doortrekt naar Nederland kun je je afvragen of dat wat we doen met corona-apps en een 2G-beleid wel zo verstandig is. We hebben nu leiders nodig en geen verdeeldheid door computers te laten kiezen. Onze parlementsleden hebben ook meer kennis van digitale technologie en de bijbehorende transformatie daarnaartoe nodig.”
“Dat partijen met een goed idee niet meer tegen allerlei barrières oplopen. Niet meer hoeven te integreren eerst met systeem A en systeem B in Nederland en over de landsgrens het hele circus nog eens. Dan hoeven nieuwe partijen niet steeds opnieuw dure en tijdrovende technische hordes te nemen. Ik verwacht dat het straks voor zorgaanbieders eenvoudiger wordt om innovaties in gebruik te nemen. Het model van Founda Health kan voor echte verandering in onze sector zorgen en ik denk dat ze een goede kans maken dat te verwezenlijken.”
Stay up to date with the latest news from Founda Health.